In tal van landen hebben de laatste jaren groene partijen deel uitgemaakt van een regering of een meerderheid op niveau van een gemeente of stad. Groene ministers en burgemeesters realiseerden er belangrijke zaken, maar betaalden vaak ook leergeld. In sommige gevallen kwam de partij intern onder zware spanning te staan. Soms kwam het zelfs tot dissidenties of een echte partijcrisis. Bestuursdeelname zet, zeker bij groene partijen, zware druk op de interne partijorganisatie. In dit artikel wijs ik op de risico’s en formuleer  ik een aantal antwoorden.

Onvermijdelijke spanningen

Dat een groene bestuursdeelname tot interne partijspanningen leidt, lijkt me onvermijdelijk. Ik geef in het kort een paar potentiële bronnen van spanningen aan.

Iedereen hoopt natuurlijk om heel snel enkele grote programmapunten te realiseren. Maar in de praktijk loopt het allemaal veel trager en moeizamer dan gehoopt. Een coalitiepartner staat op de rem, belangrijke actoren in de civiele samenleving roeren zich en soms lopen mooie dromen vast op de inertie van de bureaucratie of budgettaire beperkingen. Wie de externe beperkingen en de besluitvormingsprocessen in een coalitie kent, kan die traagheid wel relatieveren. Maar voor gewone partijleden is dat vaak heel vreemd: waar blijven nu de beloofde veranderingen? Waar is dat nieuwe klimaatplan of mobiliteitsplan? Dat kan leiden tot frustraties en spanningen.

Een ander aandachtspunt is dat groene partijen een stevige cultuur hebben van betrokkenheid en participatie van leden en militanten bij de besluitvorming. Eens in de regering komt die onder druk te staan. Enerzijds omdat er sneller beslist moet worden, anderzijds omdat sommige dossiers maar kunnen gedeblokkeerd worden als er weken in discretie aan gewerkt wordt. Dat kan uiteraard ook tot interne spanningen leiden. Partijleden vragen zich af of de partij haar kernwaarde van interne democratie verraadt. De eerste regeringsdeelname van Ecolo, de Franstalige Belgische groene partij, in 1999-2003, leidde intern tot grote spanningen, die ook zichtbaar waren in de pers.

Soms is er ook onduidelijkheid over de rol van de partij. Moet de partijleiding de ministers of de burgemeester en schepenen enkel op hoofdlijnen volgen of zich ook bemoeien met kleinere dossiers? Moet de partijleiding communiceren in fase met de groene bestuurders of integendeel af en toe duidelijk heel andere accenten leggen? Welke autonomie hebben parlementsleden of raadsleden? Kunnen ze zonder overleg met de groene bestuurders om het even welk punt aankaarten in het parlement of raad? Of moet er eerst intern afgetoetst worden? Als daarover geen duidelijke procedures zijn of als de autonomie van parlementsleden en raadsleden te klein is, krijg je gegarandeerd hommeles. De Vlaamse groenen staan heel sterk in Gent en hebben er zo een grote impact op het beleid dat hun aanpak een model is voor alle groenen in België. Tijdens een teamdag kwam een belangrijke uitdaging naar boven, de rol van de gemeenteraadsleden. Hoe kunnen zij het best hun mandaat invullen? Moeten ze ambassadeur van het groene project zijn? Of antenne, in de zin dat ze horen en leren wat in de samenleving leeft? Of beide? In Gent vond men een breed gedragen oplossing – raadsleden worden er betrokken bij de besluitvorming in belangrijke dossiers van de schepenen en kunnen, in overleg met de schepenen, een zichtbare rol spelen in de gemeenteraad – maar dat is zeker niet overal het geval.

Een andere oorzaak is een foute casting. De partij dacht dat x een goede minister of burgemeester zou zijn, maar dat lijkt niet het geval te zijn. De persoon maakt fouten, gaat stressen, communiceert slecht of wordt misschien ronduit autoritair. Er is niets zo belangrijk – en moeilijk ! – als politieke casting.

Crisis!

Als je alleen dit lijstje doorneemt, kan je niet verwonderd zijn, dat een bestuursdeelname een groene partij zwaar onder druk kan zetten. Dat kan veel gevolgen hebben: eindeloze en moeilijke bestuursvergaderingen, dissidentie die zichtbaar wordt in de pers, mandatarissen die ontslag nemen of de partij die uiteindelijk beslist uit de mfactheid te stappen (wat meestal leidt tot een verkiezingsnederlaag).

Naar mijn mening wordt het effect van bestuursdeelname op de interne werking van de partij zwaar onderschat. Natuurlijk zijn er ook andere uitdagingen, bijvoorbeeld op gebied van strategie en communicatie. Maar hoe coherenter en solider de interne partijorganisatie is, hoe groter het vermogen van de partij om met moeilijke strategische en andere issues om te gaan.

Welke antwoorden?

Op de eerste plaats moet de partij zich goed bewust zijn van de cesuur tussen oppositie en meerderheid. Wie nog nooit aan een regeringsmeerderheid heeft deelgenomen, kan bijvoorbeeld een buitenlandse groene minister uitnodigen om met hem/haar door te spreken hoe zo een bestuursdeelname verloopt. Of de partij kan op bezoek gaan in een gemeente met groenen in de meerderheid en daar leren uit de bestuursdeelname. Specifieke cases zijn vaak nog het beste leermateriaal. Op de zomeruniversiteiten van de Belgische groenen zijn er ateliers waar burgemeesters en schepenen in gesprek gaan met groepen in de oppositie, zodat deze laatste een beter beeld krijgen van groene participaties.

Een tweede punt gaat over het verkiezingsprogramma. Het is belangrijk om, al voor de bestuursdeelname, het verschil te maken tussen een verkiezingsprogramma en een onderhandelingsprogramma. Het eerste kennen we allemaal. Het tweede is de centrale tekst in de voorbereiding van de bestuursonderhandelingen: wat zijn de belangrijke punten die je wil halen en die je zou kunnen halen? Niet alles van het verkiezingsprogramma staat in het onderhandelingsprogramma en in het onderhandelingsprogramma kunnen ook zaken staan die niet in het verkiezingsprogramma staan. Zowel bij Groen als bij Ecolo werken we met een tool om een verkiezingsprogramma om te zetten in een ‘realisatieprogramma’ – strategische tabel. Daarbij maken we gebruik van criteria zoals het belang voor het groene project, de moeilijkheidsgraad om het punt in het regeerakkoord te krijgen, de mogelijkheden om de realisatie te valoriseren en de budgettaire aspecten. Zo wordt duidelijk, nog voor de onderhandelingen starten, wat je echt wil realiseren. Dat versterkt je onderhandelingspositie en creëert een beter evenwicht tussen de groene ambities en de beperkingen aan onze bestuurders opgelegd door politieke en maatschappelijke omgevingselementen. Je geeft noch je waarden, noch je verkiezingsprogramma op. Je bepaalt samen wat je in deze meerderheid en in deze specifieke context (maatschappelijk, budgettair et cetera) hoopt te realiseren. Hoe beter deze oefening gemaakt is, hoe groter kans op een geslaagde meerderheidsdeelname.

Verdrinken in de meerderheid

Groene bestuurders hebben verantwoordelijkheidszin. Ze willen het zeer goed doen. Ze willen zaken realiseren, de stroom van de rivier verleggen, cesuren realiseren. Dat vergt tijd en energie, ook van de partij. Dat leidt vaak tot debatten in de pers, waarbij tegenstanders – en soms ook voorstanders – zich laten horen. Op zich kan dat geen kwaad, maar het risico is dat het groene project herleid wordt tot de bestuursdeelname. Dat de eerste en meest bekende woordvoerders van de partij niet de partijvoorzitter of covoorzitters zijn, maar de ministers. Waarbij de nadruk ligt op het haalbare en niet op het visionaire. Dat kan risico’s creëren bij de volgende verkiezingscampagne. Verkiezingen win je niet alleen door te zwaaien met een lijst realisaties. Je moet een droom hebben, een visie, een toekomstbeeld. De Vlaamse groenen gingen, na hun eerste regeringsdeelname, bij de verkiezingen van 2003 helemaal kopje onder. Dat was te wijten aan verschillende oorzaken, maar zeker ook aan een te grote klemtoon op de realisaties in de meerderheid en het gebrek aan visie en politiek verhaal.

Interne partijorganisatie

Zoals ik al zei zet een bestuursdeelname grote druk op de interne partijorganisatie. Een partij die decennia in de oppositie zetelde, moet plots haar interne werking en procedures doen functioneren in een context van bestuursdeelname. Is het organigram  congruent met de nieuwe omgeving waarin we nu functioneren? Is er dus een interne strategic fit? In de zin dat de verschillende elementen van de partij, structuur, procedures, casting, groepscultuur et cetera op elkaar afgestemd zijn. Die afstemming is per definitie nooit perfect en roept dus ook spanningen op. Omdat het de eerste keer is dat je in de meerderheid stapt, word je wellicht overweldigd door de politieke tempoversnelling en de complexiteit en moeilijkheidsgraad van de dossiers, zodat je geen tijd hebt om werk te maken van de nodige interne aanpassingen. Met als gevolg grote risico’s op stijgende interne strijd of ronduit disfunctioneren van de fractie en/of de partij.

Een ander punt is de afstemming van de interne organisatie op de context, de mate waarin er sprake is van een externe fit. Groene partijen kiezen vaak bewust voor een no-fit. Onze, vaak trage,  besluitvormingsprocedures met nadruk op participatie en co-creatie sluiten niet aan bij de soms trage, maar soms ook heel snelle besluitvormingsprocedures in een regering. Ik pleit er uiteraard niet om om ons democratisch DNA aan te passen aan de context. We moeten er ons wel van bewust zijn dat er hier geen “fit” zal zijn en dus een zeker spanningsveld.

Interne structuren en procedures zullen wellicht aangepast moeten worden. Het is heel moeilijk in te schatten of dat de juiste aanpassingen zijn. Moeten partijvoorzitter, fractieleider en ministers elkaar elke week zien of tweewekelijks? Bij welke dossiers van onze ministers wordt de fractie betrokken en bij welke niet? Dit vraagt om innovatie. Het is niet omdat je partijvoorzitter of fractieleider bent, dat je hiervoor de nodige expertise hebt. Dit gaat om competenties zoals Human Resources, systeemanalyse en de sociale architectuur van organisaties. Het is dus heel belangrijk dat de juiste mensen rond de tafel zitten en dat die met vernieuwende voorstellen naar de partijtop en / of het partijbestuur komen. Het gaat dan onder meer over de creatie van nieuwe partijinstanties, besluitvormingsprocedures en informatiedoorstroming. Toen Ecolo in de periode 2009-2014 in de regeringen van de Franstalige “deelstaten” zetelde, was er wekelijks overleg tussen ministers, partijleiding en fractieleiders. Het was in feite de belangrijkste vergadering van de week, waar alle grote issues besproken werden.

Groene partijen hebben de laatste jaren veel geïnvesteerd in het verhogen van hun vermogen op het gebied van communicatie, en vooral communicatie via de sociale media. Dat lijkt me ook nodig wat betreft de expertise op het gebied van interne partijstructuur. Daarnaast zou, naar analogie van bestaande financiële comités in het partijbestuur, ook een comité bevoegd voor interne partijstructuur kunnen opgericht worden. Je verhoogt dan de sturings- en controlecapaciteit van het partijbestuur. Tot slotte is er noodzaak aan nieuwe instrumenten op het gebied van follow-up en monitoring. Werken de nieuwe maatregelen nu? Want er zijn geen standaardoplossingen. Het gaat om maatwerk. Bij Ecolo hebben we een eigen monitoringsmethode ontwikkeld,  een ‘audit’ van de interne organisatie van de partij. Iemand die voldoende onafhankelijk is van de partijtop, bestuurders en fractie en het vertrouwen heeft van iedereen, voert die uit. Het gaat niet om een politieke evaluatie, maar om een methodische doorlichting van de effectiviteit, efficiëntie en democratische legitimiteit van de interne organisatie, procedures, besluitvorming en HR-beleid. De resultaten ervan moeten de zwakke punten en risico’s naar boven brengen zodat ze besproken en aangepakt kunnen worden.

Balanceren

Deelnemen aan een regering is op de eerste plaats een fantastische kans om (een deel van) ons programma te realiseren en om meer mensen te overtuigen van ons politiek verhaal. Het is ook een kans om fractie en partij te versterken, op gebied van expertise, netwerken en vaardigheden zoals communicatie en onderhandelen. Slagen in een regeringsdeelname hangt niet alleen af van het feit of je bekwame ministers en veel expertise hebt. Zoals ik hierboven toelichtte, gaat het om veel meer. In dit artikel heb ik kort een aantal uitdagingen geschetst en enkele innovaties toegelicht die me nuttig lijken voor een partij die de stap zet van oppositie naar kabinet – een strategische tabel en een audit van de deelname aan de meerderheid. Ze passen in een cultuur van leren en permanente ontwikkeling, persoonlijk en op organisatieniveau. De rode draad daarbij is die van het balanceren. Het balanceren tussen korte en lange termijn, tussen parlement en regering, tussen het operationele en het visionaire enzovoort. Een partij die deze spanningsvelden duidelijk in beeld kan krijgen en daarover intern op hoog niveau kan discussiëren, met degelijke beslissingen tot gevolg, heeft zeer veel kans op een regeringsdeelname met positieve effect voor de samenleving en voor haarzelf.